Uiteraard niet. En al zeker niet op dat uur. Geen haar op mijn hoofd dat eraan dacht om nog zo laat uit de zetel te springen, achter het stuur te kruipen om heel misschien een glimp op te vangen van een uil. Ik ben immers geen twitcher!
Op het eerste gezicht leek de melding die ik had ontvangen om half twaalf ’s avonds heel verleidelijk. Een ransuil, op amper drie kilometer afstand van ons hoofdkwartier. Een prachtige soort die ik nog nooit gezien had. Maar neen, tegen dat ik zou toekomen zou de vogel zeker en vast al gevlogen zijn. Ik was bovendien ook veel te moe om te lopen zoeken in een donkere buurt die ik niet eens goed kende. Ik antwoordde beleefd op het berichtje op mijn telefoon en geeuwde vele seconden lang. Een ander keertje misschien.
Zeven minuten later parkeerde ik de wagen aan het dorpspleintje. Gewapend met verrekijker en zware camera begon ik rond te kijken, de daken van de huizen afspeurend. Na amper een minuut zag ik hem al zitten, probleemloos balancerend op een elektriciteitskabel die beide straatkanten met elkaar verbond, de straat waarop ik het dorpje zonet was binnengereden aandachtig overschouwend. Een parmantige ransuil! Totaal niet verstoord door het lawaai dat opsteeg uit een nabijgelegen café, dat zijn sluitingstijd naderde.
Vooraleer de uil wegvloog, wou ik toch al zeker zijn dat ik de vogel duidelijk had bekeken. Door mijn verrekijker keek ik hem recht in de oranje ogen: hij had mij beslist goed in de mot, maar bleef onverstoord zitten. Ook toen ik mijn tele-zoom op hem richtte, daarbij de takken van een boom op het voetpad als statief gebruikend. De vogel was enkel verlicht door de straatlampen, maar de camera deed heel goed zijn werk: sluitertijd 1/4s, maximale lensopening en ISO zo laag als 1600, maar toch meer dan deftige foto’s. De eerste precies om middernacht!
Na vijf minuten de uil te staan aanschouwen, merkte ik dat de laatste klanten het café verlieten. Ik was bang dat ook de uil zijn biezen zou pakken, maar die bleef gewoon rustig zitten. ‘Wat ben jij aan het doen, man?’ vroeg een aangeschoten drinkebroer, terwijl ik met mijn gezicht tegen de camera kleefde, nog steeds leunend tegen dezelfde boom.
‘Laat die man zijn werk doen’ sprak een ander op beschermende toon. Maar de eerste kon zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen. ‘Waarvan ben je foto’s aan het maken, maatje?’ Ik had geen zin in een nachtelijk gesprek en concentreerde mij op de vogel schuin boven mij. Tot mijn opluchting droop de dronkenlap al gauw af. Ik stapte verder door de stille straat en maakte foto's uit een andere hoek, ditmaal met de verlichte kerktoren in de achtergrond. Geen boom op die plaats om als steun te gebruiken, wel het dak van een geparkeerde wagen. Één maal vloog de uil een rondje, geheel geruisloos, zoals uilen doen, om dan twee meter verder terug op de zelfde kabel te landen. Ik probeerde ook nog wat foto’s uit de losse hand, tegen beter weten in, gewoon om te zien waar de camera toe in staat was bij deze duisternis.
Later op de computer zag ik dat mijn nachtelijk ommetje toch een aantal leuke beelden had opgeleverd. De ransuil, opnieuw een ‘lifer’!
Comments